
Het ICT model van De Burcht en Open Stad is een set van richtlijnen en methoden voor het implementeren en gebruiken van technologie in het onderwijs. Het richt zich op de balans tussen bescherming en openheid in het gebruik van technologie.
In dit kader hangt er altijd een (gezond) spanningsveld tussen de didactische mensen en de technische mensen van de school, de eerste willen vaak lage drempels, de tweede vaak goede beveiliging. Beide zijn niet tegen het standpunt van de anderen maar het is zoeken naar evenwicht. Goed doornemen wat in de burcht hoort en welke applicaties in de open stad is de boodschap in deze.
Met betrekking tot de bescherming richt het model zich op de beveiliging van de informatie en het beschermen van de privacy van studenten en leerkrachten. Dit omvat het op de juiste manier gebruiken van software, het beveiligen van gegevens en het nemen van passende maatregelen om cybercrime te voorkomen.
Met betrekking tot de openheid richt het model zich op de toegang tot informatie en de mogelijkheid om deze informatie op een veilige en gecontroleerde manier te gebruiken. Dit omvat het aanbieden van toegang tot informatie en het gebruik van deze informatie om de leer- en ontwikkelingsbehoeften van studenten te ondersteunen.
Voorbeelden van hoe dit model kan worden toegepast in het onderwijs zijn:
Het creëren van een beveiligde omgeving voor studenten en leerkrachten waar ze informatie kunnen opslaan en delen.
Het beveiligen van informatie die door studenten en leerkrachten is verzameld door middel van toepassingen en tools.
Het op de juiste manier toepassen van technologie, zoals firewalls, encryptie en gegevensbeheer om de privacy en beveiliging van gegevens te garanderen.
Het creëren van leermaterialen en toepassingen die studenten kunnen gebruiken om informatie te verzamelen, te analyseren en te delen.
Het verbeteren van de digitale vaardigheden van studenten door hen de mogelijkheid te bieden om met technologie te werken.

Het “Vier in Balans” model van Thomas C. Reeves is een model waarbij vier aspecten van de digitalisering van onderwijs in evenwicht moeten worden gehouden. Dit zijn visie, digitaal leermateriaal, deskundigheid en ICT infrastructuur.
In deze maak ik mijn studenten duidelijk dat je beter klein en in evenwicht kan zijn dan monochroom heel sterk in één of twee, zelfs drie componenten. De vaakst gemaakte fout in onderwijs is dat beslissingen vanuit techniek gedreven gemaakt worden, terwijl dat vanuit visie moet zijn.
Visie betekent in dit model de missie en de doelstellingen van de organisatie in het digitaliseren van onderwijs. Een heldere en onderbouwde visie is essentieel voor het ontwikkelen van een succesvol digitaliseringstrategie.
Digitaal leermateriaal betekent in dit model het materiaal dat leerlingen gebruiken om informatie te vergaren en te verwerken. Dit omvat bijvoorbeeld video-tutorials, online testen, interactieve opdrachten en online leermiddelen.
Deskundigheid betekent de kwalificaties en de capaciteiten van de leerkrachten om digitale technologie in de klas te integreren en te gebruiken. Het betekent ook de bekwaamheid van leerkrachten om deze technologie effectief in de klas te implementeren en te gebruiken om leerlingen te ondersteunen bij hun leerproces.
ICT infrastructuur betekent de hardware, software en netwerktoepassingen die nodig zijn om digitale leermiddelen in de klas te integreren. Dit omvat bijvoorbeeld computers, laptops, tablets, internettoegang en leermiddelenbeheersystemen.
Het Vier in Balans model benadrukt dat deze vier aspecten elkaar beïnvloeden en samenwerken om een succesvolle digitalisering van onderwijs mogelijk te maken. Als bijvoorbeeld de ICT infrastructuur niet op orde is, dan kan het gebruik van digitale leermiddelen beperkt zijn, wat de deskundigheid van de leerkrachten beperkt. Aan de andere kant, als de visie en de deskundigheid van de leerkrachten hoog zijn, maar de ICT infrastructuur beperkt is, dan is het uiteindelijke resultaat minder bevredigend.
Een voorbeeld uit het onderwijs is het implementeren van een leerplatform in een klas. Als de school een heldere visie heeft over hoe het leerplatform de leerresultaten zal verbeteren, maar de leerkrachten niet deskundig zijn in het gebruik van het platform, dan zal de implementatie niet succesvol zijn.

Het TPACK model is ontwikkeld door Mishra en Koehler en staat voor Technological Pedagogical Content Knowledge. Het model beschrijft de noodzakelijke kennis en vaardigheden die een leraar nodig heeft om effectief gebruik te maken van technologie in het onderwijs. Het TPACK model bestaat uit drie hoofdcomponenten: technologische kennis (TK), pedagogische kennis (PK) en inhoudskennis (CK).
In deze context vraag ik mijn studenten om zich een eerlijke spiegel voor te houden. Waar liggen je zwaktes, waar kan je nog groeien? Zorg dat die component ook werkelijk er op vooruitgaat zodat je in evenwicht bent.
Technologische kennis omvat de kennis en vaardigheden die nodig zijn om technologie effectief te gebruiken in het onderwijs, zoals het begrijpen van de werking van verschillende technologieën en het aanpassen van die technologieën aan de behoeften van de leerlingen.
Pedagogische kennis omvat de kennis en vaardigheden die nodig zijn om de pedagogische praktijk aan te passen aan de technologie, zoals het ontwerpen en implementeren van effectieve instructiestrategieën die gebruik maken van technologie.
Inhoudskennis omvat de kennis over de inhoud die wordt onderwezen, zoals de concepten, principes en feiten die de basis vormen van het onderwerp.
Het TPACK model stelt dat deze drie componenten samen moeten werken om effectief gebruik te maken van technologie in het onderwijs. Een leraar die sterk staat in technologische kennis, maar niet in pedagogische kennis, zal bijvoorbeeld geen effectieve instructiestrategieën kunnen ontwerpen die gebruik maken van technologie.
Er zijn talloze voorbeelden van hoe het TPACK model in de praktijk wordt toegepast in het onderwijs. Een voorbeeld is het gebruik van tablets in de klas. Een leraar met sterkte in TPACK zou deze technologie kunnen inzetten om leerlingen meer interactieve en visuele manieren van leren aan te bieden. De leraar zou bijvoorbeeld multimedia-elementen, zoals afbeeldingen, video’s en geluiden, kunnen inbedden in digitale lesmateriaal om de inhoud beter te visualiseren en de aandacht van de leerlingen te trekken. Daarnaast zou de leraar ook digitale opdrachten kunnen ontwerpen die gericht zijn op specifieke doelen en die gebruik maken van technologie om de leerlingen te betrekken bij het leerproces.

Dit is een model dat ik zelf heb ontwikkeld om studenten lerarenopleiding te doen inzien dat het erg belangrijk is om leerlingen aan zo veel mogelijk delen van het proces te laten actief participeren. Hen op de hele IVO te laten produceren maakt dat ze meer eigenaarschap (agency) ontwikkelen met die die leeractiviteit. Vaak zitten leerlingen enkel aan de outputzijde (en dan vaak nog niet eens actief) en in dat geval laat je heel wat kansen liggen. In een aantal gevallen zijn ze ook dynamisch aan de input zijde, maar ligt het gevaar op de loer dat het een copy paste wordt van wat ze hebben gevonden. Een mooi voorbeeld daar van is informatie zoeken op internet, die tekstueel vinden en die plakken in een Word document; dat is een proces waarbij je niet zeker weet dat ze iets verwerkt hebben (het bekende verhaal van wie schrijft in de les moet samenvatten, wie snel kan tikken op een pc tikt letterlijk in wat er wordt gezegd in de les…) Je wil dat de leerling ook een verwerkingsproces doorloopt, zodat er ook zaken blijven plakken in het geheugen. Eigenlijk is die verwerking het belangrijkste deel, je kan aan output niet noodzakelijk zien dat er iets is blijven hangen, enkel dat ze het op dat moment kunnen reproduceren.
Hier geef ik mijn studenten vaak de tip mee dat ze het moeten laten vertalen. Niet in een andere taal, maar in een ander digitaal medium. Bijvoorbeeld van een Youtube filmpje naar een geschreven tekst, van foto’s naar een podcast, noem maar op. (de 4 media zijn dan geschreven tekst, geluid, stilstaand beeld en bewegend beeld)

SAMR (Substitution, Augmentation, Modification, and Redefinition) is een model voor de evaluatie van de integratie van technologie in onderwijs. Het model werd ontwikkeld door Dr. Ruben Puentedura en is bedoeld om leerkrachten te helpen bij het verbeteren van hun gebruik van technologie in de klas.
Wat ik hier benadruk bij studenten is dat in de twee hogere niveaus vanzelf ook je didactisch proces zal mee wijzigen met het digitaliseren van de leeractiviteit.
Het SAMR-model stelt vier niveaus voor, die elkaar opvolgen en een stijgende lijn van digitalisering en verrijking laten zien. De vier niveaus zijn:
1. Substitutie: In dit niveau wordt technologie gebruikt om traditionele opdrachten of activiteiten te vervangen. Hierbij blijft de taak en de uitkomst hetzelfde, maar de technologie maakt de uitvoering ervan sneller, makkelijker of efficiënter. Voorbeelden zijn het typen van opdrachten in plaats van handmatig schrijven, of het gebruik van een presentatie-tool in plaats van een poster of handgeschreven presentatie.
2. Augmentatie: Hier wordt technologie gebruikt om de opdrachten of activiteiten te verrijken. Hierbij wordt nog steeds hetzelfde resultaat verkregen, maar de technologie biedt nieuwe mogelijkheden, zoals het weergeven van multimedia-content, interactieve elementen, real-time feedback en analyse-mogelijkheden. Voorbeelden zijn het gebruik van multimedia-tools om presentaties te verrijken, of het gebruik van een feedback-tool voor snelle en gerichte feedback op opdrachten.
3. Modificatie: In dit niveau verandert de taak of de uitkomst door het gebruik van technologie. Hierbij kan de leerkracht nieuwe en verrijkte opdrachten ontwerpen die anders niet mogelijk waren, zoals het ontwerpen van een online discussie-forum, het samenstellen van multimedia-presentaties, of het ontwerpen van interactieve oefeningen.
4. Redefinitie: In dit niveau worden opdrachten of activiteiten volledig geredefinieerd door het gebruik van technologie, waardoor de leerkracht in staat is om nieuwe, unieke uitkomsten te bereiken die anders onmogelijk waren. Hierbij kan er sprake zijn van samenwerken aan virtuele projecten, het creëren van nieuwe kunstwerken, of het opzetten van virtuele veldonderzoeken.

Het PICRAT-model, ontwikkeld door Emily Pulham, is een raamwerk voor het integreren van technologie in de klas en het begeleiden van leerkrachten bij het gebruik ervan. Het staat voor Preparation, Integration, Creation, Reflection, Assessment en Transfer.
Hier geef ik aan dat je het didactisch proces erg makkelijk (vaak beter begrijpbaar dan bij SAMR) kan tegen het daglicht houden om vanuit je huidige PicRAT positie dan te gaan zoeken naar manieren om die positie te verbeteren.
Preparation staat voor de voorbereiding van de leerkracht op het gebruik van technologie in de klas. Dit omvat het identificeren van doelen, het bekijken van verschillende technologieën en het evalueren van hoe ze in de klas kunnen worden gebruikt.
Integration staat voor de integratie van technologie in de lessen. Dit omvat het plannen van activiteiten en het uitvoeren ervan, waarbij technologie wordt gebruikt om de doelen van de les te bereiken.
Creation betreft het creëren van inhoud door leerlingen, waarbij technologie wordt gebruikt om ze te ondersteunen bij het ontwikkelen van kennis en vaardigheden.
Reflection is het moment waarop leerkrachten terugkijken op het gebruik van technologie in de klas en evalueren hoe effectief het was.
Assessment staat voor de evaluatie van de leerlingen en hoe technologie hierbij wordt gebruikt.
Transfer staat voor het overdragen van de vaardigheden die door de leerlingen zijn ontwikkeld tijdens het gebruik van technologie, naar andere situaties.
Het PICRAT-model biedt leerkrachten een systematische benadering voor het gebruik van technologie in de klas en helpt hen bij het integreren ervan in hun lesmethoden. Het model bevordert ook reflectie en evaluatie, wat leidt tot verbetering en verdere professionalisering van de leerkracht. Het biedt leerkrachten de mogelijkheid om te experimenteren met technologie en te leren hoe ze deze op effectieve wijze kunnen inzetten om de leerresultaten van hun leerlingen te verbeteren.